Geplaatst op 21 april 2015 16:58
Moet een voorwaardelijke NSW-rangschikking expliciet kenbaar zijn?
De Raad van State heeft zich op 8 april 2015 onder meer gebogen over deze vraag. Een niet tijdig uitgevoerd beplantingsplan leidde tot onttrekking van een landgoed aan de NSW-status. De landgoedeigenaar beriep zich er op dat het voor hem niet kenbaar was dat het een voorwaardelijke rangschikking betrof. De Afdeling is echter van mening dat dit de eigenaar niet ontheft van de verplichting er voor te zorgen dat zijn landgoed voldoet aan de wettelijke vereisten.
De casus in deze uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is als volgt.
In 2007 heeft een eigenaar een verzoek ingediend zijn onroerende zaak te rangschikken als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 (NSW). Eén van de rangschikkingsvereisten is, dat tenminste 30% van de oppervlakte van het landgoed met houtopstanden of natuurterreinen is bezet. Omdat het landgoed niet aan deze voorwaarde voldoet, heeft de landgoedeigenaar een beplantingsplan ingediend. Een onroerende zaak kan namelijk toch als landgoed worden aangemerkt indien blijkens een beplantingsplan het voornemen bestaat de onroerende zaak in voldoende mate met houtopstanden te bezetten. Op het moment van het indienen van het verzoek tot rangschikking moet er een begin zijn gemaakt met het beplantingsplan. Het plan moet in beginsel binnen een termijn van 3 jaar zijn uitgevoerd.
Bij besluit heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mede namens de Staatssecretaris van Financiën het betreffende landgoed in 2007 aangemerkt als landgoed in de zin van artikel 1 NSW. In 2011 en 2012 hebben inspecties van het landgoed plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat het beplantingsplan niet is uitgevoerd. Eind 2012 is de rangschikking vervolgens ingetrokken.
Onbevoegd besluit bezwaar
De landgoedeigenaar heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot intrekking, welk bezwaar ongegrond is verklaard. De landgoedeigenaar voert vervolgens aan dat het besluit op zijn bezwaarschrift onbevoegd is genomen en beroept zich op de regels inzake mandaat, volmacht en machtiging. De Afdeling passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Algemene Wet Bestuursrecht, nu de bevoegde ambtenaar het onbevoegde besluit later heeft bekrachtigd en niet is gebleken dat de landgoedeigenaar is benadeeld.
Kenbaarheid voorwaardelijke rangschikking
Voorts beroept de landgoedeigenaar zich er op, dat het besluit tot rangschikking onvoorwaardelijk is. In het besluit is niet expliciet vermeld dat aan rangschikking voorwaarden zijn verbonden. De Staatssecretaris heeft hem er op geen enkel moment op gewezen, dat er nog tijdig aan eventuele voorwaarden moest worden voldaan. Naar de mening van de landgoedeigenaar is het besluit tot intrekking tevens in strijd met de rechtszekerheid, omdat het meer dan 5 jaar na de rangschikking is genomen.
De Afdeling overweegt dat uit de brief van de landgoedeigenaar bij het indienen van het beplantingsplan kan worden afgeleid dat de landgoedeigenaar destijds een deskundige heeft ingeschakeld, die met de betreffende vereisten bekend was. Nu in het besluit tot rangschikking wordt verwezen naar voormelde brief en voormeld beplantingsplan, is er geen grond te oordelen dat de staatssecretaris de voorwaarde om aan de wettelijke eisen te voldoen niet expliciet kenbaar heeft gemaakt. Overigens, ook zonder uitdrukkelijke voorschriften in het besluit tot rangschikking ontheft dit de landgoedeigenaar niet van de wettelijke eisen die aan een rangschikking worden gesteld. Het feit dat na het verstrijken van voormelde 3-jaars termijn het nog enige tijd heeft geduurd voordat de rangschikking daadwerkelijk is ingetrokken, legt tot slot naar de mening van de Afdeling geen gewicht in de schaal.
Slot
Uit deze uitspraak blijkt het belang tijdig aan de rangschikkingsvoorwaarden te voldoen. Ook wanneer de voorwaarden niet expliciet zijn vermeld in het besluit zelf.
Indien u vragen heeft over deze uitspraak, kunt u contact opnemen met Chantal Kolk, kandidaat-notaris KienhuisHoving N.V. te Enschede, lid van de branchegroep Cultureel Erfgoed en Landgoederen.