Geplaatst op 8 juni 2015 16:20
Gewijzigde regelgeving rondom kinderalimentatie
Per 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen van kracht geworden. Deze regeling heeft gevolgen voor het berekenen van kinderalimentatie. Sindsdien is er veel onrust ontstaan bij ouders die kinderalimentatie betalen. Wat zijn namelijk de gevolgen van deze wijzigingen? En is het de moeite waard om de alimentatie te laten herberekenen? Allemaal belangrijke vragen.
Het is immers af te raden om een vaak gevoelige kwestie als kinderalimentatie bespreekbaar te maken met een ex-partner, als een herberekening nauwelijks verschil maakt. In dit blog zal enige duidelijkheid worden gegeven over de wijze waarop kinderalimentatie wordt berekend en over wat er nu is veranderd sinds 1 januari van dit jaar.
Berekenen van kinderalimentatie
Alvorens de gevolgen van voormelde wijziging te bespreken, is het van belang om even stil te staan bij de wijze waarop kinderalimentatie wordt berekend. Bij het berekenen van kinderalimentatie zijn drie factoren van belang:
1. Behoefte van een kind
2. Draagkracht
3. Zorgkorting
1. Behoefte
De behoefte van een kind zegt iets over de levensstandaard van een kind. Welke welstand was een kind tijdens het huwelijk van de ouders gewend. Om deze behoefte vast te kunnen stellen zijn er door het NIBUD tabellen ontwikkeld. Deze tabellen kennen een bepaalde behoefte toe aan een kind, uitgaande van het netto gezinsinkomen van de ouders, het aantal kinderen in het gezin en de leeftijd van deze kinderen. De behoefte staat gelijk aan de maximale kinderalimentatie die kan worden gevraagd voor een kind.
2. Draagkracht
Als de behoefte is vastgesteld wordt gekeken naar de draagkracht van beide ouders, oftewel naar de mogelijkheid van beide ouders om een bijdrage te kunnen leveren in de behoefte van hun kinderen. De draagkracht wordt sinds 1 april 2013 berekend op basis van een formule:
70% x ( Netto Besteedbaar Inkomen – ( 0,3 x netto besteedbaar inkomen + € 865,00)) = draagkracht voor kinderalimentatie
Opgemerkt wordt dat de formule niet aansluit bij de werkelijke kosten die iemand heeft, maar uit gaat van forfaitaire bedragen. Daardoor kan de draagkracht van een alimentatieplichtige op basis van de formule hoger uitpakken dan in de praktijk bijvoorbeeld haalbaar is. In uitzonderingsgevallen kan van de formule worden afgeweken.
De formule kan als volgt worden uitgelegd:
Eerst wordt het netto inkomen van de alimentatieplichtige berekend op jaarbasis en daarna omgerekend naar een maandinkomen (dus inclusief vakantiegeld, eventuele 13e maand etc.). 30% van dit netto maandinkomen mag worden besteed aan woonlasten en is daarmee niet beschikbaar voor kinderalimentatie. € 865,00 per maand mag vrij worden besteed aan overige lasten (premie ziektekostenverzekering, kleding, voeding etc.).
Na aftrek van de 30% aan woonlasten en het bedrag van € 865,00, resteert een netto inkomen waarvan uiteindelijk 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. De overige 30% mag vrij worden besteed aan overige kosten.
Toepassing van deze formule leidt daarmee tot een strenge rekentoets en veelal tot een hoge draagkracht. Als beide ouders draagkracht hebben voor betaling van een kinderalimentatie, wordt de behoefte van de kinderen naar rato van draagkracht ten laste van beide ouders gebracht.
3. Zorgkorting
Tot slot mag op de te betalen kinderalimentatie een zorgkorting in mindering worden gebracht. De zorgkorting ziet op de kosten van de alimentatieplichtige, gedurende de periode dat de kinderen bij hem/haar verblijven. De zorgkorting wordt uitgedrukt in een percentage van de behoefte van de kinderen.
Stel er is een omgangsregeling van een weekend per 14 dagen, dan zou een zorgkorting van 15% mogen worden toegepast. Dit bedrag strekt dan in mindering op de te betalen kinderalimentatie. Een meer uitgebreidere zorgregeling leidt ook tot een hoger percentage aan zorgkorting.
Gevolgen Wet Hervorming Kindregeling
Per 1 januari 2015 is de Wet Hervorming Kindregelingen in werking getreden en deze regeling heeft invloed op voormelde rekenmethode. Voorheen kon een alleenstaande ouder aanspraak maken op bepaalde heffingskortingen (inkomensafhankelijke combinatiekorting en alleenstaande ouderkorting) als gevolg waarvan het netto inkomen toenam.
Deze heffingskortingen zijn sinds 1 januari 2015 deels komen te vervallen. In plaats daarvan kan men nu als alleenstaande ouder aanspraak maken op toeslagen, in de vorm van een kindgebonden budget en een zogenaamde alleenstaande ouderkop. Deze alleenstaande ouderkop bedraagt maximaal
€ 3.050,00 netto per jaar, oftewel € 254,00 per maand.
Voor zover het jaarinkomen meer bedraagt dan € 19.767,-- bruto, vindt er een afbouw plaats van het te ontvangen kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Hoewel de toeslagen lager worden, kan hier tot een inkomen van € 35.023,00 bruto per jaar nog aanspraak worden gemaakt. Daarboven bestaat geen recht meer op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
Naast de inkomensgrenzen gelden er ook vermogensgrenzen. Er mag niet meer vermogen aanwezig zijn dan € 103.423,00. Is er meer vermogen dan zal er pas aanspraak op toeslagen kunnen worden gemaakt, als er deels is ingeteerd op het vermogen.
Nadat bekend was dat voormelde regeling per 1 januari 2015 in werking zou treden, heeft de Expertgroep Alimentatienormen een beslissing genomen over de vraag in hoeverre dit hoge kindgebonden budget van invloed is op de kinderalimentatie. De Expertgroep heeft geoordeeld dat het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, volledig in mindering strekt op de behoefte van een kind.
Dat betekent in de praktijk dat in steeds meer situaties, veel minder tot soms zelfs geen kinderalimentatie meer hoeft te worden betaald door de alimentatieplichtige ouder. Immers, als door de minstverdienende alleenstaande ouder na echtscheiding het maximale kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop wordt ontvangen, kan in veel gevallen bijna tot volledig in de behoefte van de kinderen worden voorzien. De verantwoordelijkheid voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen lijkt daardoor te verschuiven van de alimentatieplichtige ouder, naar de overheid. En daar is momenteel veel discussie over.
Een rekenvoorbeeld:
Neem een alimentatieplichtige (stel vader) die moet voorzien in de kosten van twee kinderen van 10 en 6 jaar oud. Het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk bedroeg € 3.500,00 netto per maand. De behoefte van deze kinderen zou dan volgens de tabel zo’n € 395,00 per kind per maand bedragen. Sinds 1 januari 2015 wordt voor deze kinderen ten gevolge van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop al voor € 400,00 per maand in hun behoefte voorzien. Wat resteert is voor beide kinderen gezamenlijk nog een resterende behoefte van € 390,00 per maand.
Stel de alleenstaande ouder (moeder) heeft verder geen draagkracht. Vader mag nog een zorgkorting in mindering brengen op de resterende behoefte na aftrek van het kindgebonden budget, van bijvoorbeeld 15% (€ 58,00). Dan resteert er een behoefte van € 332,00 per maand waarin vader moet voorzien, oftewel een kinderalimentatie van € 166,00 per kind per maand door vader te voldoen, ondanks het feit dat vader veel meer draagkracht heeft. Dit terwijl vanuit de overheid voor € 400,00 per maand in de kosten van deze kinderen wordt voorzien.
De alimentatie pakt daarmee een stuk lager uit dan toen de Wet Hervorming Kindregelingen nog niet in werking was getreden (in 2014 zou deze casus tot een kinderalimentatie van € 280,00 per kind per maand hebben geleid, voor vader een voordeel van € 229,00 (!)minder kinderalimentatie per maand).
Rechtspraak
Momenteel is er veel discussie gaande in de politiek en in de rechtspraak over de wijze waarop kinderalimentatie nu wordt berekend. Zo weigerde de rechtbank Den Haag in eerste instantie om de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen te volgen. Inmiddels is dit niet meer het geval. Voor de rechtbank Noord Holland geldt dat het nog onduidelijk is welk standpunt definitief wordt ingenomen. De overige rechtbanken lijken wel aansluiting te zoeken bij het advies van de Expert Groep Alimentatienormen.
De wetgever heeft echter in de Eerste Kamer over de regeling expliciet gezegd:
Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo’n verplichting.
Het is derhalve maar de vraag of de regeling vanuit de politiek op korte termijn zal worden aangepast.
Inmiddels heeft het hof Den Haag prejudiciële vragen gesteld over de alleenstaande ouderkop, aan de Hoge Raad. Het antwoord zal nog wel enige tijd op zich laten wachten, maar leidt ongetwijfeld definitief tot duidelijkheid.
Conclusie
De conclusie is in ieder geval dat er veel ontwikkelingen gaande zijn ten aanzien van de kinderalimentatie en dat gezien de gewijzigde regelgeving een alimentatiecheck op zijn plaats kan zijn. Met name in die situaties waarbij één van de ouders, met ingang van 1 januari 2015, het volledige kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop ontvangt.