Geplaatst op 12 november 2018 10:13 door Chantal van Mil
De Raad van State is klaar met vage aanvragen
In een uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2018 (ECLI: NL: RVS:2018:3541) is aan de orde of een brief die vraagt om planologische medewerking kan worden gekwalificeerd als een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning. Deze vraag is in het laatste jaar meermaals door de Afdeling beantwoord.
Het gaat hier namelijk om een recent veelvoorkomende praktijk om een aanvraag omgevingsvergunning zodanig te verhullen dat de omgevingsvergunning van rechtswege wordt verleend. Met deze uitspraak maakt de Afdeling duidelijk dat een aanvraag omgevingsvergunning eenduidig en ondubbelzinnig moet zijn om als zodanig te kunnen worden aangemerkt. AchtergrondOp 25 januari 2017 stuurt appellante een brief naar het college van B&W van Wageningen. In deze brief stelt zij dat de plek waar haar autobedrijf is gevestigd niet geschikt is voor een autobedrijf. Tevens is het naar haar oordeel te verwachten dat haar bedrijf binnenkort zal sluiten. Om deze redenen zinspeelt appellante in de brief op een mogelijke wijziging van de bestemming. In haar brief schrijft appellante: “..echter de huidige bestemming is niet geschikt. Ik verzoek u dan ook hierbij planologisch aan mee te werken dat de bestaande bebouwing ter plaatse kan worden gebruikt voor reguliere detailhandel. Graag zie ik uw besluit hiertoe tegemoet.” Naar aanleiding van deze brief zag het college van B&W zich blijkbaar niet verplicht tot het nemen van een besluit betreffende het bedrijfspand. Hierbij moeten wij in ons achterhoofd houden dat het gebruik van de normale weg voor het indienen van een aanvraag (Omgevingsloket online) niet wettelijk vereist is (ABRvS 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684 en ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2246). Appellante is daarom van mening dat hiermee sprake is van een aanvraag omgevingsvergunning en daarmee een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Appellante heeft hierop beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. De rechtbank Gelderland was van oordeel dat er in dit geval geen sprake was van een aanvraag omgevingsvergunning en daarmee ook geen van rechtswege verleende vergunning. Hoger beroep ABRvSTegen deze uitspraak is appellante in hoger beroep gegaan bij de Afdeling. In haar beroepschrift betoogt appellante dat de rechtbank haar brief onterecht niet heeft aangemerkt als een aanvraag omgevingsvergunning. Appellante verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Afdeling, waarin wordt gesteld dat de interpretatie van een aanvraag omgevingsvergunning dient aan te sluiten bij de activiteit waar deze voor wordt aangevraagd (ABRvS 18 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:483). De Afdeling gaat aan dit punt van appellante voorbij. De Afdeling begint de beoordeling met een opsomming van een aantal vergelijkbare zaken van het afgelopen jaar. Na deze opsomming (ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2246; ABRvS 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2673; ABRvS 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3084; ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3460; ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:214; ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:189; ABRvS 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:754 en ABRvS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2486) concludeert de Afdeling dat een verzoek zoals de brief van appellante niet kan worden aangemerkt als een aanvraag omgevingsvergunning. De Afdeling overweegt hiertoe dat de vraag om planologische medewerking onvoldoende is om een verzoek aan te merken als een aanvraag. Hierbij verwijst de Afdeling specifiek naar haar uitspraak van 15 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3084). In deze zaak deed zich een soortgelijke zinspeling voor als in de brief van appellante in de onderhavige kwestie. Verder wijst de Afdeling op het feit dat wanneer er specifiek was verwezen naar een omgevingsvergunning, een dergelijke brief alsnog niet is aan te merken als een aanvraag. Hierbij verwijst zij naar haar uitspraak van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2486). In dit licht wijst de Afdeling tevens op haar uitspraak van 7 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:754).Hieruit volgt dat een initiatief dat summier en globaal is, niet kan worden aangemerkt als een aanvraag. Het gaat erom of in de brief eenduidig en ondubbelzinnig kenbaar is gemaakt dat is beoogd een aanvraag om een omgevingsvergunning te doen. Indien de omschrijving van het initiatief summier en globaal is, is daarvan in ieder geval geen sprake. Dit is volgens de Afdeling de doorslaggevende factor in de vraag of er sprake is van een aanvraag omgevingsvergunning. Op basis hiervan concludeert de Afdeling dat hier geen sprake is van een aanvraag omgevingsvergunning en dat daarmee geen omgevingsvergunning is verleend van rechtswege. De Afdeling geeft in de onderhavige uitspraak duidelijk aan waaraan een aanvraag omgevingsvergunning ‘buiten de gebaande paden (Omgevingsloket online)’ moet voldoen. ConclusieDe Afdeling wil met deze uitspraak een duidelijk beeld geven van wat moet worden verstaan onder een aanvraag omgevingsvergunning, onder verwijzing naar vergelijkbare zaken. De Afdeling is helder: alleen wanneer een initiatief eenduidig en ondubbelzinnig doelt op een aanvraag omgevingsvergunning is er ook daadwerkelijk sprake van zo’n aanvraag. Chantal van Mil en Sam Davids |